Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ8835

Datum uitspraak2004-08-25
Datum gepubliceerd2004-09-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers01/6313 WW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Besluit tot afwijzing toekenning van een uitkering ingevolge artikel 61 e.v. van de WW is in rechte onaantastbaar geworden. Verzoek om herziening. Geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 Awb.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 01/6313 WW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv, dan wel (het bestuur van) de Bedrijfsvereniging voor de Metaalindustrie en de Electrotechnische Industrie, rechtsvoorganger van het Lisv in dezen. Namens appellant heeft mr. J.D. van Alphen, werkzaam bij de Stichting Schade-regelingskantoor voor Rechtsbijstandverzekering, op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Middelburg op 1 november 2001, nr. Awb 01/264, tussen partijen gewezen uitspraak (de aangevallen uitspraak), waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Bij schrijven van 2 mei 2003 heeft mr. Van Alphen de gronden van het hoger beroep aangevuld, waarop desgevraagd van de zijde van gedaagde is gereageerd bij brief van 17 mei 2004 (met bijlage). Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 4 augustus 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Van Alphen, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma, werkzaam bij het Uwv. II. MOTIVERING De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden. Appellant was als adjunct-directeur in dienst van [werkgever] toen dat bedrijf op 18 februari 1992 failliet werd verklaard. Appellant heeft op 24 februari 1992 een aanvraag om uitkering ingevolge artikel 61 e.v. van de Werkloosheidswet (WW) ingediend. Gedaagde heeft op die aanvraag beslist en aan appellant een uitkering op grond van artikel 61 e.v. van de WW toegekend en uitbetaald. Op 8 juni 1999 heeft appellant nogmaals een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge artikel 61 e.v. van de WW ter zake van het faillissement van [werkgever] Hij stelt daarbij nog recht te hebben op overname van betalingsverplichtingen van genoemde werkgever, te weten een vergoeding voor niet-opgenomen vakantiedagen en voor reiskosten. Bij besluit van 29 juli 1999 heeft gedaagde onder toepassing van artikel 23 van de WW de aanvraag d.d. 8 juni 1999 voor een WW-uitkering afgewezen. Naar aanleiding van het tegen dat besluit gemaakte bezwaar heeft gedaagde bij besluit van 2 december 1999 het besluit van 29 juli 1999 herroepen. Bij besluit van 7 januari 2000 heeft gedaagde wederom geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge artikel 61 e.v. van de WW toe te kennen. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend. In het besluit van 7 januari 2000 stond vermeld dat gedaagde de kwestie opnieuw zal beoordelen als hij van appellant gegevens ontvangt op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de vakantiedagen, voor zover deze op grond van artikel 61 e.v. van de WW voor overname in aanmerking kunnen komen, destijds niet door gedaagde zijn vergoed. In reactie daarop zijn namens appellant nog enige uitkeringsspecificaties aan gedaagde toegezonden uit het dossier van de curator van [werkgever] Gedaagde heeft bij schrijven van 20 maart 2000 laten weten dat hij in die stukken geen aanwijzingen heeft gevonden waarmee de kwestie is op te lessen. Gedaagde geeft in dat schrijven tevens aan dat slechts op basis van gegevens over de inhoud van de in 1992 genomen toekenningsbeschikking, met name of toen vakantiedagen zijn vergoed of niet, de /aak kan worden afgehandeld. Bij brief van 28 november 2000 wordt gedaagde namens appellant verzocht het definitieve standpunt in de vorm van een voor beroep vatbare beslissing neer te leggen. Gedaagde heeft laatstbedoeld verzoek opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 7 januari 2000 en heeft dat verzoek bij besluit van 4 december 2000 afgewczen. Hij heeft bij dat besluit een afschrift van het besluit van 7 januari 2000 gevoegd en overwogen dat, nu appellant geen concrete gegevens als bedoeld in laatstgenoemd besluit heeft verstrekt, er geen aanleiding is om het besluit van 7 januari 2000 te herzien. Bij besluit van 28 maart 2001 (het bestreden besluit) heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 4 december 2000 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad overweegt als volgt. De rechtbank heeft het bestreden besluit terecht aangemerkt als de handhaving in bezwaar van een weigering om terug te komen van een eerder genomen besluit d.d, 7 januari 2000 en heeft eveneens terecht overwogen dat een dergelijk besluit slechts terughoudend kan worden getoetst. Anders dan voorheen hanteert de Raad daarvoor in gevallen als de onderhavige de navolgende toetsingsnorm. Bij besluit van 7 januari 2000 heeft gedaagde afwijzend beslist op de aanvraag van appellant om toekenning van een uitkering ingevolge artikel 61 e.v. van de WW. Dat besluit is in rechte onaantastbaar geworden. Op 28 november 2000 heeft appellant opnieuw om een oordeel verzocht ter zake van evenbedoelde aanvraag. Naar aanleiding daarvan heeft gedaagde de zaak opnieuw beoordeeld, hetgeen echter niet tot een andere uitkomst heeft geleid. Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit te heroverwegen, Het bepaalde in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou /ich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instcllen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Gelet hierop dient de bestuursrechter in zulk geval uit te gaan van de oorspronkelijke afwijzing en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Appellant stelt dat er nieuwe feiten zijn overgelegd, te weten een tweetal uitkeringsspecificaties, die afkomstig zijn uit het dossier van de curator en die dateren van 16 September 1992, respectievelijk 5 oktober 1992. Met gedaagde is de Raad van oordeel dat het daarbij echter niet gaat om nieuw gebleken feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb, aangezien deze specificaties, gelet op de inhoud van het besluit van 7 januari 2000, geen nieuwe, terzake doende gegevens bevatten in het kader van de oordeelsvorming over de aan dat besluit voorafgaande aanvraag. De Raad is op grond van bovenstaande overwegingen van oordeel dat voor gedaagde geen aanleiding bestond om van het oorspronkelijke besluit van 7 januari 2000 terug te komen, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. H. Bolt in tegenwoordigheid van A. de Gooijer als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2004. (get.) H. Bolt. (get.) A. de Gooijer.